Adviseur Danielle Sipkens: ‘Wat dit werk zo aantrekkelijk maakt, is de grote relevantie ’
Voor kinderen die binnen het reguliere onderwijs geen passende plek kunnen krijgen, zijn er scholen voor gespecialiseerd onderwijs. Om daar te kunnen worden toegelaten, dienen scholen een aanvraag in voor een Toelaatbaarheidsverklaring (TLV) bij het samenwerkingsverband passend onderwijs in hun regio. De aanvragen worden beoordeeld door twee onafhankelijke deskundigen, zo heeft de wetgever bepaald. Deze mogen niet aan de school van herkomst of de toekomstige school verbonden zijn, en mogen niet eerder bij de betreffende casus betrokken zijn geweest. OOG onderwijs en jeugd levert steeds vaker deze onafhankelijke deskundigen die het samenwerkingsverband adviseren over de afgifte van een TLV.
Eén van hen is Daniëlle Sipkens, onderwijskundige en kinderpsycholoog. Hoe komt zij tot haar afweging bij de beoordeling van een aanvraag? “We gaan volledig af op de inhoud van de aangeleverde dossiers”, vertelt ze, “omdat we het kind zelf, vanwege de onafhankelijkheid, niet mogen zien. We bestuderen dus het OPP, het Ontwikkelingsperspectiefplan, dat school heeft opgesteld, aangevuld met observatiegegevens, toetsresultaten, gespreksverslagen etc. We zetten dat af tegen het OSP, het Ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband, waarin is omschreven welke vormen van ondersteuning scholen zelf kunnen bieden, en voor welke ondersteuningsbehoeften gespecialiseerde hulp nodig is. Als het dossier op orde is, is het meestal wel duidelijk wat het beste is voor het kind. Soms is er twijfel, bijvoorbeeld als de ouders de aanvraag niet hebben ondertekend. Vaak is er dan meer aan de hand en kan het zijn dat we nog nadere informatie opvragen, of we adviseren nog een gesprek te organiseren met de ouders en de school.”
De onafhankelijke deskundigen adviseren het samenwerkingsverband over de TLV-aanvragen, zij nemen niet het besluit. Dat doet een onafhankelijk voorzitter (die OOG desgewenst ook kan leveren) of de bestuurder van het samenwerkingsverband zelf, afhankelijk van hoe men het heeft georganiseerd. Dat neemt niet weg dat Daniëlle zich er altijd van bewust is, wat de gevolgen kunnen zijn van haar advies: “We maken een keuze voor een kind met grote gevolgen voor misschien wel de rest van zijn of haar leven. Je moet dan zeker weten dat je de het goede advies geeft. En dat je dat advies goed kunt onderbouwen. De voorzitter van de commissie of de directeur-bestuurder van het samenwerkingsverband moet immers op basis van jouw advies een besluit nemen.”
Een correct advies
Een goede onderbouwing is vooral ook belangrijk wanneer ouders of de school het niet eens zijn met het advies en officieel bezwaar maken. Een bezwaarcommissie bekijkt dan of de beoordeling volgens de wettelijke eisen heeft plaatsgevonden. In een correct advies is terug te vinden wat de ondersteuningsbehoefte is van het kind, wat het nodig heeft om tot ontwikkeling te komen, wat er al gedaan is om dit te stimuleren en waarom het beter is dat het kind op een school voor gespecialiseerd onderwijs zich verder kan ontwikkelen.
Om dit goed te kunnen beoordelen, is een achtergrond in psychologie of (ortho)pedagogiek noodzakelijk. “De eerste deskundige heeft meestal minimaal een master in psychologie ook orthopedagogiek, de tweede deskundige kan ook een HBO-opgeleide pedagoog of schoolmaatschappelijk werker zijn met praktijkervaring en enkele relevante vervolgopleidingen. Wat dit werk zo aantrekkelijk maakt, is de grote relevantie. Je geeft een advies dat ertoe doet, met grote gevolgen voor de toekomst van een kind. Misschien is een dossier soms niet honderd procent op orde, en kun je de aanvraag dan heel formeel gaan afwijzen. Maar wat bereik je daarmee? Het belangrijkste is dat je altijd vanuit het belang van het kind kunt denken.”